De jeugd in opkomst

De kiezers werden steeds jonger, niet alleen door de numerieke overmacht van de babyboomers, maar ook doordat de kiesgerechtigde leeftijd werd verlaagd naar 18 jaar (1983). Politici moesten voortaan steeds meer rekening houden met de jongere generatie, of zij dit nu wilden of niet. Anderzijds liet de jeugd zich niets voorschrijven, waardoor het leger zwevende kiezers groeide. Grote verschuivingen in de verdeling van de Kamerzetels werden eerder regel dan uitzondering. Bij verkiezingen probeerden enquêtebureaus voortdurend de stemming te peilen, maar de veilige marges van slechts enkele zetels bestonden niet meer.

De gemiddelde leeftijd van de Kamerleden zelf ging ook geleidelijk omlaag. Vanaf de tweede helft van de jaren negentig werd het verloop in de Tweede Kamer groter. De specialisten die tientallen jaren in de fractie bleven, werden een zeldzaamheid en het beeld van de oudere, bedaarde woordvoerder behoorde definitief tot het verleden. Het Kamerlidmaatschap werd een functie die als onderdeel van een maatschappelijke carrière werd gezien. Het politieke bestuur kreeg ook een steeds zakelijker karakter. De verpersoonlijking daarvan was Ruud Lubbers (CDA), die in 1982 premier werd. Hij zou deze functie twaalf jaar bekleden.

De nieuwe generatie Kamerleden probeerde een andere inhoud te geven aan de rechten en plichten van de volksvertegenwoordiging. Zo maakte de Kamer vanaf de jaren tachtig in toenemende mate gebruik van het middel van de parlementaire enquête. Daarmee probeerde de Kamer meer greep te krijgen op maatschappelijke ontwikkelingen door misstanden en vastgelopen beleid tot op de bodem uit te zoeken. Bovendien leverden de enquêtes en de vele andere parlementaire onderzoeken veel ‘lessen voor de toekomst’ op. Bij de verslaggeving en de analyses van de onderzoeken was een actieve rol weggelegd voor de media. Kamerleden wisten steeds makkelijker de weg te vinden naar tv-programma’s, met soms openhartige interviews. Naast de inhoud werd de vorm belangrijk.

Deze ontwikkelingen werden weerspiegeld in de veranderende cultuur van de Tweede Kamer en nieuwe politieke coalities, zoals de samenwerking tussen de PvdA en de VVD, samen met D66, onder leiding van de sociaaldemocraat Wim Kok. Zelf stond hij in de jaren zeventig op de barricaden als vakbondsleider; nu was hij het symbool van het zogenoemde poldermodel, waarin werd gezocht naar oplossingen die voor alle partijen aanvaardbaar waren. Door deze ‘paarse’ politieke samenwerking kwamen de christendemocraten van het CDA voor het eerst sinds lange tijd in de oppositiebanken terecht (1994-2002).

Robin Linschoten als jong parlementariër