Strijd voor rechten

In de politiek ontstonden langzamerhand partijen. Na een lange strijd voor kiesrecht konden sinds 1922 alle mannen en vrouwen stemmen.

Poster van de Nederlandsche Bond voor Vrouwenkiesrecht

Hoewel de rechten van het parlement in 1848 waren vastgelegd, mochten nog lang niet alle Nederlanders stemmen. In de jaren rond 1900 vochten allerlei partijen en bewegingen voor algemeen kiesrecht. Niet iedereen was ervan overtuigd dat dit ook voor vrouwen moest gelden. Maar in 1922 gingen voor het eerst alle Nederlandse mannen en vrouwen naar de stembus. De Tweede Kamer was hiermee werkelijk een volksvertegenwoordiging geworden.

Door de felle debatten in de Tweede Kamer en daarbuiten waren er georganiseerde belangengroepen en politieke partijen ontstaan. Verschillende leiders van deze bewegingen groeiden uit tot landelijk bekende personen die veel invloed hadden. Het publiek kreeg meer inzicht in de dagelijkse gang van zaken in de Kamer en de betrokkenheid van de kiezer groeide.

Nederland in beweging

Er was veel economische activiteit

Om de zware ministeriële verantwoordelijkheid tegenwicht te bieden groeide het gebruik dat een minister voor zijn beleid steun moest hebben van de meerderheid in de Tweede Kamer. Verloor hij het vertrouwen dan trad hij af. Dit mechanisme werkte goed; er kon een slagvaardig beleid worden gevoerd met brede parlementaire steun. 

Dit was nodig in een periode dat Nederland een grote industriële groei doormaakte en er omvangrijke publieke werken werden uitgevoerd. De bevolking groeide en de sociale spanningen, vooral in de steden, plaatste het parlement voor nieuwe problemen. De vooruitgang steunde voor een belangrijk deel op de inkomsten uit Nederlands-Indië, maar ook het koloniaal bezit gaf verplichtingen en specifieke verantwoordelijkheden die voor scherpe debatten in de Tweede Kamer zorgden.

Invloedrijke Kamerleden in actie

De eerste partijen ontstaan

Abraham Kuyper (1837-1920), oprichter van de ARP

Door de ingrijpende veranderingen groeiden, vooral in de steden, de maatschappelijke tegenstellingen. Tegenstanders van de bestaande verhoudingen probeerden aanhangers voor hun denkbeelden te mobiliseren. Een voorbeeld hiervan was de socialist Ferdinand Domela Nieuwenhuis (1846-1919) die stond voor antimilitarisme en radicale hervormingen. Vele arbeiders beschouwden hem als een soort profeet. De leden van de Tweede Kamer gingen steeds meer hun krachten bundelen op basis van godsdienst of politieke overtuiging. Uit lokale en regionale kiesverenigingen ontstonden langzamerhand landelijke partijen. Dat was een natuurlijke ontwikkeling om het felle debat over belangrijke vraagstukken, zowel in als buiten het parlement, beter te kunnen voeren.

De Tweede Kamer bereikt een groter publiek

'Een sieraad van het parlement'

Pieter Jelles Troelstra (1860-1930)

Tientallen jaren stond veel rumoer in en buiten de Tweede Kamer in het teken van de roep om algemeen kiesrecht. Vooral de socialisten maakten zich hier sterk voor. Zij waren van mening dat onder het oude systeem een deel van hun aanhang geen stem kon uitbrengen. Voorman van de SDAP was Pieter Jelles Troelstra (1860-1930), een emotioneel en gepassioneerd spreker die bijna dertig jaar lang zijn stempel drukte op de sfeer in de Tweede Kamer. Zijn temperament was legendarisch: hij klom eens op de Kamerbanken om een spreker toe te schreeuwen dat hij de zaal moest verlaten. In 1918 maakte hij een inschattingsfout met zijn oproep tot een revolutie die niemand wilde. Ondanks alles droeg zijn aanhang hem op handen. Bij zijn overlijden noemde de katholieke minister-president Ruijs de Beerenbrouck hem zelfs ‘een sieraad van het parlement’.

De cultuur van de Tweede Kamer

Iedereen mag stemmen

In de 20e eeuw was er jarenlang stemplicht.

De Grondwet van 1848 was tot stand gekomen onder druk van revoluties en opstanden in Europa. Er was ogenschijnlijk weer een internationale crisis voor nodig om een belangrijke wijziging in de rechten van de Nederlandse burger te verwezenlijken. Tijdens de Eerste Wereldoorlog, toen Nederland als neutrale natie in een isolement raakte, werd in 1917 het algemeen kiesrecht voor mannen ingevoerd op basis van evenredige vertegenwoordiging. Dit betekende dat de zetels in de Tweede Kamer werden verdeeld op basis van het aantal stemmen dat op een partij was uitgebracht. Het districtstelsel behoorde tot het verleden. Ook vrouwen konden voortaan in de Kamer gekozen worden. In 1919 volgde de invoering van het algemeen kiesrecht voor vrouwen.

De invoering van het vrouwenkiesrecht

Kamerlidmaatschap als familietraditie

L.F. Duymaer van Twist (1865-1961) was 45 jaar Kamerlid.

Dat politieke partijen de verhoudingen in de Tweede Kamer steeds meer gingen bepalen betekende niet dat sterke karakters en individuele kwaliteiten van Kamerleden er minder toe deden. Politiek bedrijven was een vak met een traditie en er waren families waarin het Kamerlidmaatschap van vader op zoon werd doorgegeven. In de statige geslacht Mackay maakten tussen 1848 en 1941 beurtelings vier baronnen en een barones deel uit van de Tweede Kamer. A.J. Duymaer van Twist was in de negentiende eeuw Kamerlid en Kamervoorzitter. Zijn neef L. F. Duymaer van Twist was zelfs 45 jaar Kamerlid, van 1901 tot 1946. Deze veteraan mocht ruim twintig jaar het 'lang leve de koningin!' roepen na afloop van de troonrede. 

De nieuwe kiezer in een verdeelde samenleving