De Verzuiling

De samenleving was verdeeld in 'zuilen'. Na de oorlog werd in goede samenwerking de verzorgingsstaat opgebouwd.

Willem Drees (1886-1988), grondlegger van de verzorgingsstaat

In een periode van oorlog en crisis was de Nederlandse maatschappij sterk verdeeld. Iedere bevolkingsgroep concentreerde zich op de eigen belangen. In de verzuilde samenleving stond het parlement onder grote druk. De volksvertegenwoordigers konden niet altijd aansluiten bij de onderlinge rivaliteit tussen de zuilen.

Na de Tweede Wereldoorlog waren velen ervan doordrongen dat alleen door een goede onderlinge samenwerking herstel van het land mogelijk was. Symbool van de wederopbouw werd Willem Drees. Hij legde als premier van verschillende kabinetten de grondslag voor het sociale stelsel en de welvaartsstaat.

De Nederlander gebonden aan zuil

Een radio met de aanduiding NCRV, de omroep van de protestantse zuil.

Na de invoering van het algemeen kiesrecht kwam nog meer de nadruk te liggen op de strijd tussen maatschappelijke groeperingen. Op basis van politieke ideologie of geloofsovertuiging zetten de burgers zich in voor hun eigen belang en dat van hun geestverwanten. De Nederlander was in werk, ontspanning en gezin gebonden aan een ‘zuil’. In socialistische kring betekende dit lidmaatschap van een vakbond, stemmen op de SDAP, luisteren naar de radio-uitzendingen van de VARA, de krant ‘Het Volk’ lezen en actief zijn in een ‘rode’ sport- of toneelclub. Was men gereformeerd dan vertrouwde men op de ARP, de NCRV, ‘De Standaard’ en een jongelingen- of meisjesvereniging.

De Tweede Kamer als statig college

De crisis: parlement dringt aan op sociale politiek

ARP-premier Hendrik Colijn (1869-1944) als waakhond

Achter de behoudende sfeer die in het parlement heerste gingen felle maatschappelijke debatten schuil. De economische wereldcrisis bracht in Nederland na 1930 een hoge werkloosheid en armoede. Velen vreesden dat de internationale ontwikkelingen weer tot oorlog zouden leiden. Acties en protesten om uiting te geven aan de gevoelens van onvrede en angst speelden zich meest buiten het parlement af. In opeenvolgende kabinetten onder premier Hendrik Colijn waren conservatieve bewindslieden verantwoordelijk voor het beleid. Hoewel in het parlement regelmatig op een meer sociale politiek werd aangedrongen, klonk dit nauwelijks door in concrete maatregelen. In 1939 brak de Tweede Wereldoorlog uit en Nederland probeerde ook nu weer neutraal te blijven. In mei 1940 maakte de Duitse inval een einde aan deze illusie. Koningin en regering weken uit naar Engeland en de rol van het parlement was uitgespeeld.

Antidemocratische stromingen en Duitse bezetting

Kiezers vallen terug op zekerheden verleden

Een verkiezingsposter van de ARP: "Alleen dit hokje rood", namelijk dat van ARP-lijsttrekker Schouten.

Na de bevrijding in 1945 overheerste het gevoel dat een nieuwe tijd was aangebroken. Parlement en regering moesten niet meer verzwakt worden door onderlinge verdeeldheid. Koningin Wilhelmina en sommige ministers wilden het staatsbestel anders invullen. Politieke bewegingen en partijen formuleerden in 1945 programma’s waarin herstel en vernieuwing sleutelwoorden waren. Toch vielen de kiezers in deze overgangsperiode terug op de zekerheden uit het verleden. Bijna 5 miljoen kiesgerechtigde Nederlanders stemden in grote lijnen op de vooroorlogse partijen, deels onder andere namen. De politiek zag in brede kring de noodzaak om met vereende krachten te werken aan de wederopbouw en voorrang te geven aan zaken die het landsbelang dienden. Bepalend voor de verhoudingen in de naoorlogse jaren was de strijd in Nederlands-Indië, die werd afgesloten met de onafhankelijkheid van Indonesië in 1949.

Naar 150 Kamerleden

De rooms-rode coalitie

Rooms en rood, Drees en Romme, duwen de kinderwagen van hun kabinet-Drees.

Tijdens de wederopbouw werd de Tweede Kamer gedomineerd door consensuspolitiek. Een door velen onmogelijk geachte samenwerking tussen de twee grootste partijen, de katholieke KVP en de socialistische PvdA, stond aan de basis van een moeilijk herstelbeleid. De rooms-rode coalitie werd gedragen door de socialist Willem Drees. Hij was gepokt en gemazeld in de politiek, eerst in de gemeente Den Haag, daarna in de Kamer. Zijn geheugen was fenomenaal en zijn dossierkennis legendarisch. Als oud-stenograaf van het parlement en lid van de vakvereniging ‘Steeds sneller’ was hij gewend veel informatie in korte tijd te verwerken. Hij was minister-president van drie kabinetten en werd de belichaming van de wilskrachtige generatie die de grondslag zou leggen voor de welvaartsstaat. Door ouderen werd hij dan ook ‘vadertje Drees’ genoemd.

Zijn coalitiegenoot in de Kamer was de katholieke leider Carl Romme. Deze imposante verschijning, bijgenaamd 'de Sfinx van Overveen', had grote invloed in de Tweede Kamer. Mede onder invloed van Romme kreeg Nederland in 1956 de eerste vrouwelijke minister. Marga Klompé kreeg de post ‘Maatschappelijk Werk’.

Journalisten op beleefde afstand

Na wederopbouw verjonging

De oude heren van de oppositie volgens tekenaar Jordaan

Opvallend was ook dat de politici in deze periode relatief oude heren waren. Drees was rond de zeventig toen hij de Kamer domineerde, Romme ruim zestig. De meest kenmerkende antirevolutionairen, Schouten en Gerbrandy, waren leeftijdgenoten van Drees. Met het einde van de wederopbouw en de groei van de welvaart na 1960 kwam een nieuwe generatie Kamerleden aan bod die er een andere, meer ‘moderne’ stijl op na hielden. Veteraan Pieter Oud, die de liberale oppositie had verenigd in de VVD, zat al sinds 1918 in de Kamer. Hij werd in 1963 opgevolgd door Molly Geertsema die in 1918 geboren was. Ook de kleinere partijen brachten nieuw bloed in het parlement. Opvallende verschijningen waren Piet Jongeling van het GPV en de leden van de PSP, die zich vooral afzetten tegen de bewapeningswedloop.

Een nieuwe generatie dient zich aan